Mijn leven was niet altijd makkelijk. Als dochter van een narcistische vader, moest ik vaak het onderspit delven. Het was nooit goed genoeg, zijn gezin was nooit genoeg voor hem. Schreeuwen, vloeken, tieren. De ‘dreiging’ van een zwevende hand boven je hoofd als er niet direct geluisterd werd. Hoewel ik het destijds nooit zo voelde, ik wist namelijk niet beter, was mijn thuissituatie niet gezond. Zelfs niet altijd even veilig. Toch was het niet allemaal slecht. Ik had namelijk een toevluchtsoord, een veilige haven..
Als jong meisje was ik al stapelgek op mijn Opa & Oma. Ik bracht er veel tijd door en ik keek er zo ontzettend naar uit om in de zomervakantie een paar weken te logeren. Verkleden als prinses, in mijn Oma’s nachtjapon en met haar hakken aan. Klussen in de “schuur” met Opa, picknicken op het gras tussen de appelbomen, verse groenten plukken van het land, de hertjes voeren of heerlijk kleuren in het zonnetje in het “tuinhuis”. Die momenten maakten dat ik even zorgeloos was. Gewoon even kind mocht zijn. En ook in de jaren die volgden, stelden zij nooit teleur. In mijn tienerjaren, maar ook als een volwassen vrouw. Zij waren er gewoon. Altijd. Onvoorwaardelijk. Mijn Opa & Oma zijn meer ouders voor mij, dan mijn eigen ‘vader’ ooit zal kunnen zijn.



